Het verschil tussen Assembler en Assembly-taal
Bij gebruik als zelfstandige naamwoorden , assembler betekent een programma dat broncode leest die is geschreven in assembleertaal en uitvoerbare machinecode produceert, mogelijk samen met informatie die linkers, debuggers en andere tools nodig hebben, terwijl assembleertaal betekent een programmeertaal waarin de broncode van programma's is samengesteld uit geheugensteuntjes, die elk rechtstreeks overeenkomen met een machine-instructie voor een bepaalde processor.
kijk hieronder voor de andere definities van Assembler en Assemblagetaal
-
Assembler heb een zelfstandig naamwoord (programmeren):
Een programma dat in assembleertaal geschreven broncode leest en uitvoerbare machinecode produceert, mogelijk samen met informatie die linkers, debuggers en andere tools nodig hebben.
Voorbeelden:
'Deze assembler is veel sneller dan de oude.'
-
Assembler heb een zelfstandig naamwoord (computertalen, informeel):
Assemblagetaal.
Voorbeelden:
'Ik heb dat programma in assembler geschreven.'
-
Assembler heb een zelfstandig naamwoord :
Iemand die items monteert.
-
Assembler heb een zelfstandig naamwoord (nanotechnologie):
Een nano-apparaat dat in staat is om volgens een plan nano-apparaten te assembleren, mogelijk inclusief kopieën van zichzelf.
-
Assemblagetaal heb een zelfstandig naamwoord (computertalen):
Een programmeertaal waarin de broncode van programma's is samengesteld uit geheugensteuntjes, die elk rechtstreeks overeenkomen met een machine-instructie voor een bepaalde processor.
Voorbeelden:
'Een ervaren programmeur kan heel snel code schrijven in assembleertaal.'
Vergelijk woorden:
Zoek het verschilVergelijk met synoniemen en verwante woorden:
- assembler versus montage
- assembler versus assembleertaal
- assembler versus assembleertaal
- assembleertaal versus machinecode
- assembleertaal versus macrotaal