Het verschil tussen pleister en pleister
Bij gebruik als zelfstandige naamwoorden , pleister betekent een zelfklevend verband, een stukje stof of plastic dat op de huid kan worden geplakt om een kleine wond tijdelijk te bedekken, terwijl gips betekent een pasta die op de huid wordt aangebracht voor genezende of cosmetische doeleinden.
Bij gebruik als werkwoorden , pleister middelen om een zelfklevend verband aan te brengen, terwijl gips middelen om iets met gips te bedekken of te bekleden.
kijk hieronder voor de andere definities van Pleister en Gips
-
Pleister heb een zelfstandig naamwoord :
Een zelfklevend verband, een klein stukje stof of plastic dat op de huid kan worden geplakt om tijdelijk een klein wondje te bedekken.
-
Pleister heb een zelfstandig naamwoord (informeel):
Een tijdelijke of geïmproviseerde oplossing voor een probleem, ad hoc gecreëerd en vaak met een gebrek aan vooruitziendheid.
-
Pleister heb een werkwoord :
Om een zelfklevend verband aan te brengen.
Voorbeelden:
'Als schoolverpleegster was Pat gewend om veel geschaafde knieën en ellebogen te verbinden.'
-
Pleister heb een werkwoord :
Om een geïmproviseerde oplossing toe te passen; naar jury-rig.
Voorbeelden:
'In plaats van de code te repareren, hebben we het probleem alleen geholpen door de foutmelding te verbergen.'
-
Gips heb een zelfstandig naamwoord (ontelbaar):
Een pasta die op de huid wordt aangebracht voor genezende of cosmetische doeleinden.
-
Gips heb een zelfstandig naamwoord (telbaar, Brits, Nieuw-Zeeland, Canada):
Een klein zelfklevend verband om een kleine wond te bedekken; een pleister.
-
Gips heb een zelfstandig naamwoord (ontelbaar):
Een mengsel van kalk of gips, zand en water, soms met toevoeging van vezels, dat uithardt tot een gladde vaste stof en wordt gebruikt voor het coaten van muren en plafonds; render, stucwerk.
-
Gips heb een zelfstandig naamwoord (telbaar):
Een afgietsel gemaakt van gips en gaas; gips.
-
Gips heb een zelfstandig naamwoord (ontelbaar):
gips.
-
Gips heb een werkwoord (transitief):
Om iets met gips te bedekken of te bekleden; renderen.
Voorbeelden:
'een muur pleisteren'
-
Gips heb een werkwoord (transitief):
Om een pleister op aan te brengen.
Voorbeelden:
'een wond pleisteren'
-
Gips heb een werkwoord (transitief):
Om in te smeren met een stroperige of vloeibare substantie.
Voorbeelden:
'Haar gezicht zat vol modder.'
-
Gips heb een werkwoord (transitief):
Om te verbergen of te bedekken, alsof het met gips is.
Voorbeelden:
'Het radiostation heeft de bussen en treinen gepleisterd met reclame.'
Vergelijk woorden:
Zoek het verschilVergelijk met synoniemen en verwante woorden:
- pleister versus gips
- pleister versus pleister
- Hansaplast versus pleister
- pleister versus hack