Het verschil tussen Deal en Sale
Bij gebruik als zelfstandige naamwoorden , deal betekent een afdeling, een deel, een aandeel, terwijl uitverkoop betekent een hal.
Deal is ook werkwoord met de betekenis: te verdelen onder een aantal ontvangers, uit te delen als eigen deel of te delen.
Deal is ook bijvoeglijk naamwoord met de betekenis: made of deal.
kijk hieronder voor de andere definities van Deal en Uitverkoop
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord (verouderd):
Een divisie, een deel, een aandeel.
Voorbeelden:
'We hebben drie deals graan gegeven als eerbetoon aan de koning.'
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord (vaak gevolgd door '' of ''):
Een onbepaalde hoeveelheid of bedrag; veel (nu meestal gekwalificeerd door of).
Voorbeelden:
'synoniemen: batch kudde goed ontgoochelen geweldig veel laden veel massa puinhoop mickle mint muckle pikken stapel veel pot nogal een klein vlot zicht versloeg vloed stapel netjes som pakje heel veel hele zwoegen'
-
Deal heb een werkwoord (transitief):
Om te verdelen onder een aantal ontvangers, om uit te delen als eigen deel of om te delen.
Voorbeelden:
'De strijd is voorbij; nu delen we de buit van de overwinning uit. '
-
Deal heb een werkwoord (transitief):
Om toe te dienen of uit te delen, zoals in kleine porties.
-
Deal heb een werkwoord (ambitransitief):
Om kaarten te verdelen onder de spelers in een spel.
Voorbeelden:
'Ik kreeg vier azen.'
'De kaarten zijn geschud, en de croupier is uitgedeeld.'
-
Deal heb een werkwoord (basketbal):
Pitchen.
Voorbeelden:
'De hele menigte wachtte tot hij een echte humdinger zou behandelen.'
-
Deal heb een werkwoord (onovergankelijk):
Om zaken te doen of zaken te doen.
-
Deal heb een werkwoord (onovergankelijk):
Zich gedragen, zich gedragen.
-
Deal heb een werkwoord (verouderd, intransitief):
Actie ondernemen; acteren.
-
Deal heb een werkwoord (onovergankelijk):
Professioneel handelen (gevolgd door in).
Voorbeelden:
'Ze handelt in goud.'
-
Deal heb een werkwoord (transitief):
Om te verkopen, vooral om illegale drugs te verkopen.
Voorbeelden:
'Deze club heeft een vaag beeld van leden die in drugs handelen.'
-
Deal heb een werkwoord (onovergankelijk):
Bezorgd zijn.
-
Deal heb een werkwoord (onovergankelijk):
Omgaan, beheren, omgaan.
Voorbeelden:
'Ik kan dit niet aan.'
'Ik denk niet dat hij wil gaan. - Ja, nou, we gaan toch, en hij kan er mee omgaan. '
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord (archaïsch, _, in algemene zin):
Een handeling van het delen of delen.
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord :
Het uitdelen van kaarten aan spelers; hiervoor is een speler aan de beurt.
Voorbeelden:
'Ik heb de hele avond geen goede deal gehad.'
'Ik geloof dat het jouw deal is.'
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord :
Een bepaald geval van kopen of verkopen; een transactie
Voorbeelden:
'We moeten de deal met Henderson om middernacht rond hebben.'
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord :
In het bijzonder een aangeboden transactie die financieel voordelig is; een koopje.
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord :
Een overeenkomst tussen partijen; een regeling
Voorbeelden:
'Hij heeft een deal gesloten met de duivel.'
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord (informeel):
Een situatie, gelegenheid of evenement.
Voorbeelden:
'Wat is er aan de hand?'
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord (informeel):
Een ding, een niet-gespecificeerd of niet-geïdentificeerd object.
Voorbeelden:
'De deal met vier tanden heet een hooivork.'
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord (ontelbaar):
Hout dat gemakkelijk te zagen is (van coniferen zoals dennen of sparren)
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord (telbaar):
Een plank van zacht hout (spar of grenen plank)
-
Deal heb een zelfstandig naamwoord (telbaar, archaïsch):
Een houten plank of plank, gewoonlijk tussen de 12 en 14 voet lang, die in de scheepsbouw als handelswaar werd verhandeld.
-
Deal als een bijvoeglijk naamwoord :
Gemaakt van deal.
Voorbeelden:
'Een eenvoudige deal-tafel'
-
Uitverkoop heb een zelfstandig naamwoord (verouderd):
Een hal.
-
Uitverkoop heb een zelfstandig naamwoord :
Een uitwisseling van goederen of diensten voor valuta of krediet.
Voorbeelden:
'Hij vierde feest na de verkoop van het bedrijf.'
-
Uitverkoop heb een zelfstandig naamwoord :
De verkoop van goederen tegen verlaagde prijzen.
Voorbeelden:
'Ze hebben een uitverkoop: 50% korting.'
-
Uitverkoop heb een zelfstandig naamwoord :
Het ter veiling aanbieden aan de hoogste bieder.
Vergelijk woorden:
Zoek het verschilVergelijk met synoniemen en verwante woorden:
- toewijzing versus deal
- verdeling versus deal
- deal versus distributie
- deal versus uitbetaling
- deal versus delen
- verdeling versus deal
- deal versus verdeeldheid
- deal versus delen
- deal vs delen
- deal versus portie uit
- beheren versus deal
- toewijzen versus deal
- deal vs deal uit
- deal vs gerecht uit
- deal versus uitgifte
- deal versus distribueren
- deal versus uitbetaling
- deal vs uitdelen
- deal versus veel
- deal vs mete out
- deal versus pakket uit
- deal vs shell out
- deal vs pitch
- deal vs gooien
- deal versus verkopen
- deal versus handel
- koopje versus deal
- deal versus verkopen
- deal versus hand
- deal vs verkoop
- deal versus handel
- deal versus transactie
- deal versus stelen
- koopje versus deal
- contract versus deal
- deal versus pact
- veiling versus verkoop