Het verschil tussen hout en hout
Bij gebruik als zelfstandige naamwoorden , timmerhout betekent hout bedoeld als bouwmateriaal, terwijl hout betekent bomen in een bos dat wordt beschouwd als een bron van hout.
Bij gebruik als werkwoorden , timmerhout middelen om onhandig en zwaar te bewegen, terwijl hout betekent passen bij hout.
Hout is ook tussenwerpsel met de betekenis: gebruikt door houthakkers om anderen te waarschuwen dat een boom die wordt gekapt, valt.
kijk hieronder voor de andere definities van Timmerhout en Hout
-
Timmerhout heb een zelfstandig naamwoord (Noord-Amerika, ontelbaar):
Hout bedoeld als bouwmateriaal.
-
Timmerhout heb een zelfstandig naamwoord (UK):
Nutteloze dingen die worden opgeborgen.
-
Timmerhout heb een zelfstandig naamwoord (verouderd):
Een pandjeshuis, of ruimte voor het opslaan van artikelen die in een pand zijn gezet; vandaar een belofte of een pion.
-
Timmerhout heb een zelfstandig naamwoord (honkbal, jargon):
Een honkbalknuppel.
-
Timmerhout heb een werkwoord (onovergankelijk):
Om onhandig en zwaar te bewegen; langzaam bewegen.
-
Timmerhout heb een werkwoord (transitief, met '' met ''):
Om met dingen te belasten, te vullen, te bezwaren, een ongewenste last op te leggen
Voorbeelden:
'Ze hebben me met al die koffers gesjouwd.'
'Ik heb de hele middag met die saaie vrouw gesjoemeld.'
-
Timmerhout heb een werkwoord :
Om wanordelijk samen te stapelen.
-
Timmerhout heb een werkwoord :
Om hout te vullen of te bezwaren.
Voorbeelden:
'een kamer opruimen'
-
Hout heb een zelfstandig naamwoord (ontelbaar):
Bomen in een bos beschouwd als een bron van hout.
-
Hout heb een zelfstandig naamwoord (buiten, Noord-Amerika, ontelbaar):
Hout dat voorgesneden is en klaar is voor gebruik in de bouw.
-
Hout heb een zelfstandig naamwoord (telbaar):
Een zware houten balk, meestal een hele boomstam die vierkant is en wordt gebruikt om bijvoorbeeld een dak zwaar te ondersteunen.
Voorbeelden:
'het hout van een schip'
-
Hout heb een zelfstandig naamwoord :
Materiaal voor elke constructie.
-
Hout heb een zelfstandig naamwoord (vuurwapens, informeel):
De houten kolf van een geweer of jachtgeweer.
-
Hout heb een zelfstandig naamwoord (archaïsch):
Een bepaalde hoeveelheid bonthuiden (zoals marters, hermelijnen, sables, enz.) Verpakt tussen planken; in sommige gevallen veertig huiden, in andere honderdtwintig. Ook timmer, timbre.
-
Hout heb een werkwoord (transitief):
Past bij hout.
Voorbeelden:
'een dak betimmeren'
-
Hout heb een werkwoord (transitief, verouderd):
Om te construeren, frame, bouwen.
-
Hout heb een werkwoord (valkerij, onovergankelijk):
Om aan te steken of op een boom te landen.
-
Hout heb een werkwoord (verouderd):
Om een nest te maken.
-
Hout heb een werkwoord (transitief):
Om te overwinnen zoals een hout dat doet.
-
Hout heb een zelfstandig naamwoord :
Vergelijk woorden:
Zoek het verschilVergelijk met synoniemen en verwante woorden:
- hout versus timberland
- bos versus hout
- timmerhout versus hout
- hout versus hout
- balk versus hout
- dakspar versus hout
- crosstree vs hout